De herinnering blijft, dus blijven wij herinneren.
Ook als wij niet herinneren, blijft de herinnering,
in een litteken ingegrift, in het gemoed opgeborgen,
ingesleten in aarzelende omgangsvormen.
Het kan verkeren, kan verzachten, kan verzuren.
‘Nooit meer’ kan ‘toch weer’ worden,
een blessure die bij slecht weer opspeelt.
Zo herinnert zich de herinnering, ook als wij niet.
De hoop blijft, dus blijven wij hopen.
Ook als wij niet blijven hopen, blijft de hoop,
ingeboezemd in inborst, in een gebaar geopenbaard,
verweven met al wat wederkerig is.
Het kan verkeren, kan verstellen, kan verrassen.
‘Ooit misschien’ kan ‘nu of nooit’ worden,
een deur die onverwacht open gaat.
Zo hoopt de hoop tegen wanhoop in, ook als wij niet.
Wij gedenken omdat de gedachten blijven,
ook als wij ze niet denken,
aan wat gestreden en geleden is,
en dat de vrede haast vergeten is.
Herinnering brengen wij te binnen en naar buiten
in verhalen van wat zich niet mag herhalen.
Hoop halen wij uit de kelder, stoffen het af,
poetsen het tot het helder is en glanst.
Het kan verdrieten, kan verstillen, kan vertroosten.
‘Nu stilstaan’ wordt ‘verder kunnen gaan’,
een traan die van een wang gewist wordt.
Zo omarmt gedenken hoop en herinnering,
en nochtans.